donderdag 18 maart 2010

Ode aan Hugo Camps

Hoe dit blijft bestaan weten alleen de heren achter de schermen. Om de twee dagen wordt mijn krant ontsierd door een niet weg te boenen vetvlek op de voorpagina. Ordinair scheldproza bedolven onder onverteerbare woordenbrij, een lawine van zurige stijlfouten die voor apart moeten doorgaan.
Signalement van de dader: opgeblazen waterzak op kromme beentjes. Wit overhemd boven jeansbroek, de rebellie van de provinciaal. Het vale, kale, van teveel Bourgogne dooraderde mombakkes dat zelfgenoegzaam kankert vanachter het plastieken raamkozijn, vanuit de beige salon, de veel te dure brasserie. Zelfverklaarde intellectueel met country franjes: kan het nog achterlijker. Orakel van de slechte smaak. Ook op papier een stijlramp: hucklebuck van manke metaforen.
Iedereen kent zijn brokkenparcours van hoofdredacteur tot vakkenvuller. De rode draad: de pennelikker als kruiperige vazal. Aanschurken tegen de schurken: ACW-er in het diepst van zijn gedachten. Weliswaar niet van het Duitsland-jaren-dertig-type, zoals die andere vuilspuiter, die bij Roularta de dienst uitmaakt. Geil van de macht, maar met de embonpoint van de salonsocialist. De eenheid in de wartaal: het schaamteloze natrappen, de loze ergernis. Maar steeds, in goede tsjevenstijl, veilig vanachter de rug der broodheren. Kankeren op commando. Ook fysiek een etterbuil gelijk.
En dan die korte beentjes. Niet scherp genoeg om raak te treffen? Dan maar met spek schieten. Woordenboek omkieperen om de bourgeois te epateren. Jezelf opblazen terwijl je plat op je buik ligt: de Vlaamse succesformule. Echter: zelfs de keizer zonder kleren kwam niet terug als nar. Hij wel. Genant, tot kotsen toe. Boontje, na al die keren omdraaien, moet je graf intussen een enorme cisterne zijn.

Geen opmerkingen: